Wij verzorgen uitvaarten
bekijk de reviews

Overlijden melden: 088 - 848 82 27

Kosten lijkschouwing onterecht 2

25 februari 2003

Vraag nummer: 2026 (oude nummer: 2413)

Tue, 25 Feb 2003 12:03

Geachte heer Van der Putten,

De Wet op de lijkbezorging is allerminst helder als het gaat om de kostentoedeling van lijkschouwing. Uit eerdere bijdragen van uw zijde heb ik over de (on-)mogelijkheid van een kostendoorberekening van lijkschouwing aan nabestaanden al van uw standpunt kunnen kennisnemen. Uw reactie op mijn bijdrage verrast mij dan ook niet.

Toch wil ik niet nalaten u op enkele kernpunten binnen het kostenvraagstuk te wijzen:

Wet op de lijkbezorging

Twee van belang zijnde artikelen uit de wet:

Artikel 3
Lijkschouwing geschiedt door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer.

Artikel 7
1. Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af, indien hij overtuigd is, dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak.
2. Indien de behandelende arts meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, deelt hij dit onverwijld mede aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers.

Toelichting op de wettekst

Uit de tekst van de wet blijkt dat er twee vormen van lijkschouwing bestaan:
1. De eerste vorm is een “routinematige” schouwing die een huisarts verricht… óf een gemeentelijke lijkschouwer.
Na deze schouwing kan degene die heeft geschouwd (dus de huisarts of de gemeentelijke lijkschouwer) in de meeste gevallen een verklaring van overlijden afgegeven Een dergelijke verklaring houdt in dat sprake is van een natuurlijke dood.
2. Een andere (tweede en opvolgende) vorm van schouwing vindt plaats indien een behandelend arts géén verklaring van overlijden kan afgegeven. (zie artikel 7 lid 2 hierboven). De arts geeft hiermee aan dat er mogelijk geen sprake is van een natuurlijke dood. Er moet dan sowieso door de gemeentelijke lijkschouwer worden geschouwd. Een dergelijke vorm van schouwing heeft het karakter van (justitieel) pré-opsporingsonderzoek.

Aan de eerste vorm van schouwing kan het karakter van dienstverlening worden toegekend. In bijna alle gevallen is dan immers sprake van een geconsulteerde arts of in noodgevallen van een artsendienst waarbij een consultatie mag worden verondersteld (vergelijk zaakwaarneming).

Indien en voor zover een dergelijke dienst zou worden verricht door een gemeentelijke lijkschouwer (het alternatief als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging) dan is een kostendoorberekening aan nabestaanden alleszins verdedigbaar. Kostenverhaal op gemeentelijke diensten moet echter in een verordening worden geregeld. Voor het genot van diensten is de legesverordening daartoe de aangewezen regeling (zie artikel 229 lid 1 sub b Gemeentewet). Het stelsel van kostentoerekening in de Gemeentewet is limitatief. Met andere woorden een andere mogelijkheid van (eenzijdige) kostendoorberekening is er niet.

Bij de tweede (opvolgende) vorm van lijkschouwing is geen sprake meer van dienstverlening maar wordt de schouwing (slechts) door de wet geëist. Anders dan bijvoorbeeld de regeling voor een kostendoorberekening van lijkbezorging, is voor lijkschouwing in de Wet op de lijkbezorging géén verhaalsregeling getroffen. Als er in dit geval al wordt geredeneerd naar een dienst zijnde géén dienst op verzoek, dan is het aanwijzen van nabestaanden als genothebbenden van die “dienst” volstrekt willekeurig. Evenzogoed zou hier bijvoorbeeld de huisarts als genothebbende kunnen worden aangemerkt. Ook de behandelend arts heeft namelijk belang bij een correcte afwikkeling van de procedure inzake het overlijden, bijvoorbeeld als deze een rol heeft vervuld bij een euthanasiehandeling.
Kortom een kostenverhaalsregeling in de gemeentelijke legesverordening zal nadrukkelijk een omschrijving van de dienst moeten bevatten en daarenboven moeten verduidelijken wie zoal als genothebbende dient te worden aangemerkt. Ik zie voor een dergelijke regeling geen reële mogelijkheden.

Ik ga er echter sowieso vanuit dat hier geen sprake is van een dienst maar van een handhavingsmaatregel waarbij het algemeen belang in het geding is. Kosten van (de tweede vorm van) lijkschouwing als bovenbedoeld dienen dan ook uit de algemene middelen te worden bestreden.

Ik hoop dat het bovenstaande zal leiden tot in ieder geval een nuancering van uw overtuiging.

Graag laat ik het aan u over om deze aanvulling al dan niet te doen plaatsen op de website. Uiteraard zal ik u van verdere ontwikkelingen op de hoogte houden.

Vriendelijke groet,

Albert Swinkels

Antwoord:

Geachte heer Swinkels,

Dank voor uw reactie op mijn reactie. Zo krijgen we enige discussie. Dat kan leerzaam en onderhoudend zijn.

Inderdaad is de Wet op de lijkbezorging (Wlb) niet helder als het gaat om de kostentoedeling van lijkschouwing. En dat is ook logisch, want daar is de Wlb niet voor. De Wlb laat ten aanzien van alle lijkbezorgingstaken in het midden wie voor de kosten van iets moet opdraaien, op 1 uitzondering na. Dat betreft de lijkbezorging door de gemeente (artikelen 21 en 22); de kosten kunnen door de gemeente worden verhaald op de nalatenschap en op een bepaalde groep nabestaanden. En dat is niet de uitzondering die de regel bevestigt, maar het aanhaken op de regel. De 'regel' - naar algemeen aanvaarde maatschappelijke normen - is dat de kosten van de lijkbezorging (de werkzaamheden van de uitvaartondernemer, de begrafenis, de crematie, een gedenkteken etc.) in principe ten laste komen van de nalatenschap en als die onvoldoende is, voor de nabestaanden. Mijn stelling is dat ook de kosten van de lijkschouwing kosten zijn die in principe ten laste van de nalatenschap komen en vervolgens van de nabestaanden. In de praktijk loopt dat ten laste komen van de nalatenschap en/of van de nabestaanden een beetje door elkaar, omdat de nabestaanden meestal de erfgenamen zijn en het dan lood om oud ijzer lijkt om te zeggen dat het iets de nalatenschap of uit de erfenis wordt betaald. Het maakt feitelijk alleen verschil voor de successierechten. Hoe meer je uit de nalatenschap betaalt, hoe minder er te erven valten hoe minder successierecht verschuldigd is.
Maar de Wlb bemoeit zich er verder niet mee of iets uit de nalatenschap wordt betaald, dan wel dat 1 erfgenaam of een 'gulle gever' dan wel een instelling bepaalde kosten betaalt.

U geeft aan om welke wetsartikelen het gaat. En op die wetsartikelen geeft u een toelichting. U zegt dan: "Een dergelijke vorm van schouwing heeft het karakter van (justitieel) pré-opsporingsonderzoek." Dat is evenwel uw eigen interpretatie. De wetgever heeft dit nooit uitdrukkelijk in een Memorie van Toelichting gezegd. Ook in andere kamerstukken is dit nooit door de regering op deze manier gezegd. Wat wél door de wetgever is gezegd (in de Memorie van Antwoord II, blz. 5), is dat gemeenten op grond van (oud) artikel 277 (oude) gemeentewet (tegenwoordig artikel 229 Gemeentewet)) kosten voor het schouwen van lijken in rekening kunnen brengen. Dit is door niemand tegengesproken. Ja, nu, door u.

Er is in de Eerste Kamer wel een vraag gesteld of aan het inschakelen van een lijkschouwer nog andere motieven ten grondslag liggen dan het op het spoor komen van strafbare feiten. De regering heeft (in MvA I, blz. 5) niet ontkend dat het opsporen van strafbare feiten één aspect van het inschakelen van een gemeentelijke lijkschouwer is. Maar zij noemde nog een ander aspect: namelijk dat voorkomen moet worden dat de behandelende arts genoodzaakt wordt om zich te verdiepen in de oorzaak van een niet-natuurlijke dood van zijn patiënt. Op grond van zijn beroepsgeheim (ook tegenover de familie van de overledene, waarvan hij veelal de huisarts is) zou hij geen mededelingen daarover kunnen doen aan bijvoorbeeld de justitie. De gemeentelijke lijkschouwer zal objectief de (uitwendige, want meer is het niet) lijkschouwing kunnen verrichten en hij is gehouden om bij vermoeden van een strafbaar feit daarvan mededeling te doen aan de justitiële autoriteiten. Een ander aspect is dat de gemeentelijke lijkschouwer geacht mag worden meer ervaring in het schouwen van lijken te hebben dan de gemiddelde huisartsen daarom bijvoorbeeld beter in staat is om aan te geven hoe lang de overledene al dood is. Dat is later van belang voor het opmaken van de akte van overlijden.

Mijn stelling is dat de lijkschouwing meer inhoudt dan alleen opsporingsonderzoek ten behoeve van justitie. En ik constateer dat de wetgever heeft gezegd dat gemeenten er bij verordening kosten voor kunnen declareren.

Nu kun je best van mening zijn dat die kosten niet voor privé-rekening moeten komen (uit de nalatenschap of van nabestaanden), maar uit de algemene middelen betaald moeten worden (door gemeenten of door Justitie of door de GGD's, noem maar op). Maar dat is in mijn optiek een politieke keuze en niet iets dat je juridisch hard kunt maken.

En veel persoonlijke overtuiging heb ik in deze zaak niet.
Ik heb er geen moeite mee dat nabestaanden de rekening van de lijkschouwer moeten betalen als de overledene een ongeval heeft gehad en vanwege dat aspect van een niet-natuurlijke dood er een lijkschouwer komt in plaats van de huisarts. Ik zie dat als een persoonlijk risico; net zo goed als wanneer iemand ziek wordt en de dokter moet laten komen, kun je bij een ongeval de lijkschouwer moeten laten komen. Dat is in beide gevallen gewoon pech hebben. Ik vind het trouwens wel grappig dat juist een VVD-er als u dit anders ziet, want ik meende dat de VVD de eigen verantwoordelijkheid (en de eigen risico's) als invalshoek heeft.... (even wat plagen).
Maar ik heb er ook geen enkele moeite mee als verantwoordelijke overheden zouden besluiten dat deze kosten voortaan ten laste van bijvoorbeeld gemeenten of het Openbaar Ministerie zouden komen.
Het enige dat ik beweer is dat je onder de huidige wettelijke regeling en de (on)mogelijkheden van gemeenten om kosten in een verordening toe te delen, niet kunt zeggen dat de huidige praktijk juridisch onjuist of onrechtmatig is.

Maar we zullen zien. Graag verneem ik de uitkomst van uw inspanningen. En ik meen dat wie veel moeite doet ook wel een beloning verdient, dus graag wens ik u veel succes.

mr W.G.H.M. van der Putten

25 februari 2003

Print deze pagina

×

Spelregels

  • U kunt een vraag intypen; het antwoord staat binnen 48 uur onder de vraag.
  • De service staat open voor particulieren en voor instellingen, ondernemers en begraafplaatsen die relatie zijn van Uitvaart.nl, Juridisch Adviesbureau Van der Putten of Grafzorg Nederland.
  • Een vraag moet een algemeen karakter hebben. Bijvoorbeeld: "Moet ik een uitvaartondernemer inschakelen ", "Mag een asbus worden begraven", "Mag een begraafplaats kosten voor onderhoud rekenen ", "Mag een lijk in een ambulance worden vervoerd ".
  • Vragen die betrekking hebben op individuele situaties (bijvoorbeeld: "Ik verschil van mening met de begraafplaats over de rechten op een graf ") kunnen niet worden behandeld, omdat voor een juist antwoord veel gegevens over feiten en omstandigheden nodig zijn. Voor dergelijke individuele vragen kunt u - vrijblijvend - bij juridisch adviesbureau Van der Putten terecht.
  • Zowel de vraag als het antwoord zijn openbaar.
  • Uw vragen worden serieus en zorgvuldig behandeld, maar uitvaart.nl en mr. Van der Putten aanvaarden geen aansprakelijkheid voor onjuiste toepassingen en gevolgen.

Heeft u op dit moment een uitvaartondernemer nodig?

Bel nu: 088 605 1219 Dag en nacht bereikbaar Nee, ga verder