De dood. Niet te vatten.
De dood. Een bijzonder fenomeen. Er wordt zelden over gesproken. Zodra het onderwerp ter tafel komt, wuiven mensen het meestal snel weg. Alsof praten over de dood gevaarlijk is, alsof je het dan over jezelf afroept. Terwijl anderzijds we in grote getale kijken naar series als ‘over mijn lijk’, of ‘de kist’. De dood trekt aan en duwt weg.
Er zit een ambivalentie in die mij ook niet vreemd is. Hoewel het onderwerp op de een of andere manier bijna constant in mijn leven is, ontwijk ik juist series zoals bovengenoemde. Schrijven over de dood? Prima. Praten over de dood? Geen probleem. Maar zien dat mensen doodgaan? Nee, liever niet. Op de een of andere manier komt dat te dichtbij. Het raakt aan die diepe primaire angst die altijd aanwezig is, namelijk dat ook ik sterfelijk ben. Dat de dood ook voor mij een laatste stop gaat zijn. Ik wil daar niet aan. Zie hier dus die rare paradoxaliteit die ook mij parten speelt. Snapt u het? Ik niet.
Wat ik opvallend bijzonder vind in die dubbele gevoelens die er kennelijk zijn rondom de dood, is de wijze waarop míjn werkervaring, iets wakker maakt bij andere mensen. ‘Word je daar niet triest van?’ ‘Wat deprimerend…’ ‘Wat een zwaar onderwerp’. Dergelijke opmerkingen zijn meestal de eerste dingen die gezegd worden, zodra men weet wat mijn specialiteit is.
Maar dan, daarna, dan gebeurt er vaak iets dat ik geweldig vind. Zodra men zich kennelijk realiseert, en volgens mij gaat dit onbewust, dat ‘de dood’ voor mij een ‘gewoon onderwerp’ is, voelen mensen zich vrij om er over te gaan spreken. Er lijkt soms bijna letterlijk een last van de schouders te vallen. Ik voel de opluchting die lijkt te zeggen: oh, gelukkig, nu mag ik iets gaan zeggen over de dood, over mijn ervaringen. Binnen enkele minuten hoor ik intieme, erg persoonlijke, verhalen over verloren ouders, vrienden, kinderen. Over verdriet, onmacht, afscheidsborrels op sterfbedden en bijzondere uitvaarten. Ik hoor ervaringen over zorg, uitvaartondernemers, crematoria(bijna altijd te onpersoonlijk) en begraafplaatsen(blijft vaak eng, de gedachte aan een lichaam onder de grond). Ik hoor beschouwingen over de onvermijdelijkheid van het sterven, over ethische keuzes ( ‘ik bepaal zelf wel hoe en wanneer ik doodga’) en over coping (‘mijn vader huilde nooit, hij werkte zich gewoon te pletter’). Ik hoor verhalen die me raken, verhalen waar ik me over verbaas, verhalen die me de wenkbrauwen doen optrekken. Bijzonder ‘grappig’ is dat dergelijke openhartige onthullingen regelmatig afgesloten worden met woorden in deze trant: ‘Maar goed, niets voor mij, praten over de dood’.
Ik kijk dus niet naar series die mensen aan het woord laten die gaan sterven. Maar ik hoor wel graag de verhalen van mensen over dood en sterven. Snapt u het? Ik niet. Net als de dood. Ook niet te vatten.