DOODGEWOON informeert en amuseert over zaken rond de dood - sinds 1994
Verschenen: 29-03-2003
WAT KNAP...

Hoe hou je dat werk vol? Iedereen die in de gezondheidszorg werkt en regelmatig meemaakt dat patiënten, cliënten of bewoners sterven, zal vanuit zijn omgeving deze vraag zo nu en dan gesteld krijgen.


In Einde goed, allen goed? Oog voor zorgenden in de palliatieve zorg (isbn 90 7041 529 1), uitgekomen ter gelegenheid van de ‘Week van de palliatieve zorg’, komen zorgenden aan het woord die in 20 persoonlijke verhalen en getuigenissen geprobeerd hebben voor zichzelf een antwoord te geven op de vraag hoe zij het volhouden in de palliatieve, terminale zorg.

In het boek worden ook aanbevelingen gegeven en het laatste hoofdstuk bevat een aanzet voor een programma ‘zorg voor zorgenden’. Daarom is dit boek in eerste instantie bedoeld voor mensen die werkzaam zijn in de zorg en betrokken bij stervenden. Maar ook anderen (leken, naasten van stervenden) zullen er veel aan hebben, al is het maar omdat er uit blijkt dat veel mensen die met stervenden werken dit met hart en ziel doen.

Hieronder een verhaal van Rob Bruntink, vrijwilliger in de terminale zorg, dat eerder in Doodgewoon 20 verscheen:

Sinds een paar jaar ben ik vrijwilliger in de terminale zorg. Ik doe dit werk met plezier, en hoop het nog lang te kunnen blijven doen - desnoods tot mijn eigen dood. Waarom? Omdat stervenden en hun naasten goede zorg verdienen, en omdat het me geweldige ervaringen oplevert.

De samenleving van vandaag-de-dag kenmerkt zich door een groot gebrek aan medemenselijkheid. Ik ben een product van een samenleving waarin solidariteit bijkans is uitgestorven. Ik trek me het lot van 99,9 procent van de Nederlanders dus nauwelijks aan. Ik geef alleen om een select aantal vrienden, vriendinnen en andere bekenden. Andere mensen zijn me al snel teveel. Ze zorgen voor rijen wachtenden bij de pinautomaat of supermarkt-kassa, ze zeuren, ze doen moeilijk om niets... Mensen zijn overwegend lastig.

Maar daarnaast heb ik ook nog een hart, wil ik liefde geven en wil ik 'goed' zijn voor mijn medemensen. Die hobby kan ik botvieren op de groep vrienden en op mijn katten, maar dat is niet genoeg. Het bieden van zorg aan ongeneeslijk zieke mensen en hun naasten is een voor mij broodnodige en aanvullende maatschappelijke vertaling van die persoonlijke behoefte. Broodnodig, want ik vind het echt een triest gegeven dat een meerderheid der Nederlanders de laatste levensfase in vrij erbarmelijke omstandigheden moet doorbrengen omdat er te weinig hulp beschikbaar is om het - door velen gewenste - thuis sterven mogelijk te maken. Om die wens voor een enkeling in vervulling te kunnen laten gaan, werd ik vrijwilliger. De dankbaarheid die je daarvoor terugkrijgt - van zowel de zieke als de naasten - is immens groot. Dat is mijn persoonlijke winst.

Tijdens de kerstdagen van 1997 zat ik aan het bed van een alleenstaande vrouw die alvleesklierkanker had. Eerlijk is eerlijk: ze zag er niet uit. Toen ik haar voor het eerst in bed zag liggen, een paar weken voor die kerstdagen, dacht ik dat ze al een tijdje dood was, zo mager en ingezakt was ze. De eerste keren konden we nog wat praten. Over haar man die twintig jaar geleden was overleden, over haar liefde voor motoren, over de kinderloosheid en over dagelijkse dingen als het weer, haar hondje en de tuin. Samen bladerden we fotoboeken van haar door. Als ze zin had, zette ik een cd op. Maar de meeste tijd bracht ze slapend door. Ik zat. Ik las. Ik dronk thee.

In een paar weken tijd ging ze nog verder achteruit. Het licht verdween uit haar ogen. Haar hondje moest bij buren worden ondergebracht, want de drukte die het beestje maakte kon ze niet meer aan. Ze kon niets meer zelfstandig doen. Alleen lauwe thee drinken, met een rietje, dat ging nog. Toen ik op de Tweede Kerstdag bij haar op bezoek kwam, bleek ook haar stem te zijn verdwenen. Of toch niet? Ze murmelde iets, toen ik al een paar uur naast haar had gezeten. Ik hing met mijn oor boven haar mond en verstond: "Kerststol. In kast." Wat bleek? Ze had een buurvrouw voor de kerst gevraagd een kerststol voor de vrijwilligers te kopen. En dat waren haar laatste woorden die ik hoorde. Een dag na Kerst overleed ze.

Misschien ben ik een sentimenteel type. Maar iemand die in haar laatste dagen aan zoiets banaals als een kerststol denkt, verdient alle liefde van de wereld, omdat ze zelf Liefde is.
Op deze ervaring zou ik een jaar lang hebben kunnen teren. Zou ik jarenlang 'onbezoldigd' vrijwilliger hebben kunnen zijn. Maar dat is niet nodig. Keer op keer krijg je van stervenden diamantjes van ervaringen. Begin dit jaar werd ik ingezet bij een erg katholieke mevrouw. Ze zat enorm met de vraag hoelang haar leven nog zou duren. Daar spraken we over. Ik maakte een opmerking 'dat niemand dat weet, dat het geen kwestie is zoals bij de bakker: dat je een nummertje trekt en dat je dan kunt aftellen tot je aan de beurt bent.' Letterlijk zei ik: "Bij de hemelpoort hangt niet zo'n apparaatje." Waarop zij zei: "Ach jongen, ik kan niet eens meer opstaan. Ik zou daar toch niet bij kunnen."

Dit vrijwilligerswerk is mooi werk. Goed werk. Liefdevol werk. Rustgevend werk. Keer op keer krijg ik te horen 'Wat knap dat je dit kunt doen, het zou niets voor mij zijn.' Mensen die dat zeggen vind ik een tikkeltje zielig. In een vlaag van hoogmoed denk ik: Wat is er misgegaan met je, dat je dit niet kunt?
- Rob Bruntink

Terug naar archief...