DOODGEWOON informeert en amuseert over zaken rond de dood - sinds 1994
Verschenen: 10-07-2002
ONVERMOEIBAAR

Henk L. Kok (78 jaar) is een funerair hobbyist van het eerste uur, die zijn liefhebberij tot een professioneel tijdverdrijf heeft weten om te zetten en zijn verzameling tot een blijvend monument. Wie Kok wel eens is tegengekomen, op een uitvaartbeurs, een open dag van een uitvaartcentrum of een andere funeraire gebeurtenis, waar Kok, meestal samen met zijn vrouw, te vinden is in een stand van het Nederlands Uitvaartmuseum, omringd door oude funeraire objecten, ontdekt dat hij veel weet op het gebied van de geschiedenis van de dood. En er ook graag over praat.


Over gebruiken die niet meer bestaan, maar té interessant zijn om voor altijd te vergeten. Zoals over boerenzonen vroeger, die, wanneer ze het huis uitgingen, de planken voor de eigen doodskist meekregen. "Het ‘huusholt' (huishout) noemden ze dat," vertelt Kok in het Yarden magazine in mei 2001. Ook mooi, het gebruik van het doodshemd. Kok: "Vroeger op het platteland was het gebruikelijk dat een bruid voor haar uitzet een hemd voor de huwelijksnacht maakte, dat later dienst als doodshemd. Dat hemd, van heel fijn linnen, was van betere kwaliteit dan de dagelijkse hemden. Vaak was het mooi geborduurd, bijvoorbeeld met initialen. Maar alleen van de voornaam, nooit van de achternaam, want anders werd de achternaam mee begraven en stief het geslacht uit. Na de huwelijksnacht ging het hemd terug in de kast en lag het klaar voor het sterven."

Kok is een pionier op het gebied van geschiedenis van dood en uitvaart in Nederland. Begin jaren vijftig stapte hij over van ‘een saaie kantoorbaan' naar het uitvaartwezen. Hij werd vertegenwoordiger bij een uitvaartverzekeraar en was later werkzaam in de ‘rouwgoederenbranche'. Door zijn werk ging Kok zich verdiepen in de geschiedenis van de dood. Tegelijkertijd merkte hij dat er ommekeer kwam in het denken over de dood, vertelt hij aan Yarden magazine: "De rouwkoetsen verdwenen, mensen droegen geen speciale rouwkleding meer, het gebruik van aula's kwam op. Oude gebruiken en rituelen begonnen te verdwijnen, omdat mensen niet meer thuis stierven maar in het ziekenhuis of bejaardenhuis." Kok realiseerde zich dat het belangrijk was om verhalen over oude rituelen en voorwerpen die met de dood en uitvaart te maken hebben, te bewaren, voordat het verloren zou gaan. En zo kwam al in 1964 het idee voor een uitvaartmuseum ter sprake. Dat bleef toen bij een plan, maar het sterkte Kok wel in zijn voornemen om vanaf dat moment ‘funeralia' te gaan verzamelen. Zo geschiedde. Kok verzamelende, van rouwservies tot rouwkoets en van bidprentjes tot doodshemden, en bracht een indrukwekkende verzameling bijeen.

Een eerste grote stap op weg naar een uitvaartmuseum wordt gezet in 1990: De oprichting van de Stichting Nederlands Uitvaartmuseum. Een belangrijke taak van de stichting, naast het werven van sponsors, is het vinden van een geschikte locatie om de collectie permanent in te onder te brengen. Dat blijkt geen gemakkelijke opdracht. Intussen wordt de collectie uitgebreid en worden er geregeld tijdelijke tentoonstellingen ingericht op diverse plaatsen in het land.

De volgende mijlpaal vindt plaats in 2000. Het Nederlands Uitvaartmuseum vindt eindelijk een plek: de voormalige directeurswoning op begraafplaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Onmiddellijk wordt de sponsorwerving fanatiek voortgezet. Met succes. Het ziet er naar uit dat het museum er nu echt gaat komen. Dit najaar wordt de knoop doorgehakt en spreekt het bestuur een definitief ja of nee uit. Vervolgens moet de woning grondig worden verbouwd, waarna het museum waarschijnlijk eind 2003 open kan gaan. En dan heeft Kok het toch nog mogen meemaken.

Kok verdiept zich weliswaar vooral in de geschiedenis van de dood, toch bemoeit hij zich ook graag met de tegenwoordige uitvaartwereld. Hij schrijft artikelen en columns voor de vakbladen Uitvaart en Het Uitvaartwezen, waarin hij ook zijn licht laat schijnen op hedendaagse ontwikkelingen. Toen begin en midden jaar negentig de wereld van de dood en de uitvaart opeens door allerlei nieuwkomers werd bestormd die zich uitvaartvernieuwers noemden en die vooral door publiek en pers gretig werden omarmd, kon Kok het niet laten hen ietwat verongelijkt ‘terecht te wijzen'. In november 1995 schreef hij in zijn column in het vakblad Uitvaart, toen nog Uytvaert geheten (een column die hij nog steeds verzorgt, want sommige dingen veranderen nooit): ‘Na een periode waarin alleen al het woord "dood" als iets onwerkelijks werd beschouwd, is de barometer in één keer 180 graden omgeslagen. Het ene symposium en de ene funeraire kunstexpositie na de andere. Alle kunstenaars storen zich op dit onderwerp met een vaart en gretigheid alsof de dood hun op de hielen zit. [...] Kunstenaars en wetenschappers brengen projecten op tafel met een air alsof zij opnieuw het wiel hebben uitgevonden. [...] Doodshemden, lijkwaden, zelf een kist timmeren, rouwzakdoeken en rouwsieraden, het is allemaal al geweest.' Wat hem echt dwars zit: ‘Praktisch niemand die zich momenteel druk maakt rondom het uitvaartwezen, heeft enige praktijk of geschiedkundige ervaring.' Hadden ze Kok maar geraadpleegd.

Inmiddels hebben uitvaartvernieuwers en de mensen die al (tientallen) jaren in het vak zitten elkaar allang gevonden, en staat Kok ook bij de vernieuwers bekend als een lopende funeraire encyclopedie, maar Kok kan zich nog steeds mateloos irriteren aan mensen die zich op ‘zijn terrein' begeven zonder blijk te geven zich grondig in het onderwerp verdiept te hebben. Dan constateert hij weer eens boos in zijn column dat een auteur niet eens een bronnen- en/of literatuurlijst in zijn boek vermeld, ‘zodat je niet kunt natrekken waar of het is weggehaald of waaruit de auteur een foutief gegeven heeft overgenomen.' (, februari 1996.) Of hij constateert verontwaardigd: ‘De literatuuropgaven van pas uitgekomen boeken en boekjes bevatten geen enkel geschrift van vóór 1970.' Hij mag dan graag zijn meeste geliefde spreekwoord in de strijd gooien: In het land der blinden is éénoog koning. Hij zegt het niet, maar zal vooral verbolgen zijn als blijkt dat zijn boek De geschiedenis van de laatste eer in Nederland (uitgegeven in 1970, herzien en vermeerderd in 1990) niet is geraadpleegd. Terecht wellicht, want dat boek mag toch gezien worden als een standaardwerk op dat gebied.

Ook Kok heeft niet het eeuwig leven, wij mogen ons dus gelukkig prijzen dat hij zijn kennis heeft opgeslagen in het Funerair Lexicon, dat in 2000 werd uitgegeven door Stichting Crematorium Limburg (isbn 90 901 4096 4). Het is een ‘encyclopedisch woordenboek over de dood', een lijvig boekwerk waarin ruim duizend trefwoorden zijn opgenomen, van aansprekersoproer tot zwart. Henk Kok is inmiddels bezig aan een vertaling in het Duits, want het funerair lexicon zal ook worden uitgegeven in Duitsland en Oostenrijk.

Het Funerair Lexicon en het museum samen kan gezien worden als Koks levenswerk. Ook al zou Kok nog wel even door kunnen gaan. "Ik heb nog zoveel ideeën, daar zit wel voor 100 jaar werk in," vertelt hij aan Yarden magazine. En in zijn eigen column in januari 1999 schrijft hij: ‘Het spijt mij dat ik niet 25 jaar jonger ben. Gegarandeerd was ik begonnen met een "Studie- en Adviesbureau voor het uitvaartwezen".'

Denkt Kok wel eens over zijn eigen dood na? Nauwelijks, vertelde hij aan Doodgewoon in herfst 2000: "In de meer dan vijftig jaar dat ik mij met deze materie bezighoud, is de dood en alles wat ermee te maken heeft, zo'n vast onderdeel van mijn leven geworden, dat ik er eigenlijk niet meer bewust aan denk." Wel liet hij weten liever geen ‘langdurig, smartelijk ziekbed met een pijnlijk sterven' te krijgen. "Maar een plotseling sterven zonder afscheid te kunnen nemen, lijkt mij voor de nabestaanden weer erg." Wat in ieder geval al klaar is, is de tekst voor op zijn grafsteen. Of beter gezegd ‘urnament', een artistieke urn zeg maar, die hem op 8 december 1993 is overhandigd als herinnering aan de schenking van zijn privé-collectie aan het Nederlands Uitvaartmuseum. Er staat op: Wie schrijft leeft voort. Kok: "Want zolang mensen mij herinneren en mijn naam in boeken wordt vermeld, ben ik in zekere zin ‘iets' onsterfelijk."
(Anja Krabben)

Het Nederlands Uitvaartmuseum

De vijfde aflevering van een nieuwe serie op dood.nl: Een fascinatie met de dood die tot uitzonderlijke beroepskeuzen of hobby's leidt.
Eerder in deze serie:
John Morrow maakt afdrukken van ‘belangrijke' grafstenen.
Puck Kooij verzamelt gedichten uit rouwadvertenties.
Roy de Beunje verzamelt boeken over de dood.
Myrthe van 13 weet nu al dat ze patholoog wil worden.
Terug naar archief...