DOODGEWOON informeert en amuseert over zaken rond de dood - sinds 1994
Verschenen: 11-02-2002
VESALIUS ON LINE

Opvallend de afgelopen jaren, sinds de oprichting van Doodgewoon in 1994 tot nu toe, is de regelmatige vraag: hoe word ik obductie-assistent? Blijkbaar oefent dit beroep op een klein maar select groepje een speciale aantrekkingskracht uit. Het doorverwijzen zal vanaf nu een stuk makkelijker gaan. De Nederlandse Vereniging van Obductieassistenten en Mortuariumfunctionarissen Vesalius, genoemd naar de lijfarts van Karel de Vijfde en Filips de Tweede die tevens een van de grondleggers is van de anatomie dankzij zijn werk De Humani Corporis Fabrica, heeft een eigen website: www.uitvaart.nl/vesalius


Onderstaand interview met twee obductie-assistenten verscheen eerder in Doodgewoon # 17, zomer 1998:

De nieuwsgierigheid bevredigen

Door Marijke Streefkerk

Andreas Vesalius (1514-1564) was de lijfarts van Karel de Vijfde en Filips de Tweede. Zijn interesse voor het menselijk lichaam bracht hem ertoe het niet alleen in levende, maar ook in dode toestand te onderzoeken. Zijn boek De Humani Corporis Fabrica maakte hem tot een van de grondleggers van de anatomie. Een van de beroepsgroepen die van zijn pionierswerk profiteert is die van de obductie-assistenten. Zij hebben zich verenigd in de Vereniging voor obductie-assistenten Vesalius. Marijke Streefkerk sprak met voorzitter Ria Schermer (45) en bestuurslid Dion Lucassen (23) in de obductiekamer van het St. Elisabethziekenhuis in Tilburg.

Het operatiewezen in de zestiende eeuw liet nogal wat te wensen over. Opengesneden worden zonder kundige anesthesist aan het bed is een pijnlijke zaak. Als de patiënt de pijn al doorstond was het nog de vraag of hij de ingreep zou overleven. Geen wonder dat Vesalius zijn toevlucht tot dode lichamen nam. Die leden geen pijn meer en waren tenminste in situ, letterlijk: 'in de oorspronkelijke toestand'.

Om een misverstand uit de weg te helpen: een patholoog-anatoom en een obductie-assistent hebben een verschillende functie. Lucassen: "Dat is heel duidelijk, de patholoog gaat op zoek naar de doodsoorzaak, de obductie-assistent assisteert hem daarbij. De patholoog opent het lichaam niet zelf, dat doen wij. Wij halen ook de organen eruit." Schermer: "En wij sluiten het lichaam weer." Om daarna onmiddellijk te nuanceren: "Wat wij doen is ook afhankelijk van het soort obductie." Lucassen: "Als een patiënt tijdens een operatie is overleden, wil de patholoog meestal zelf het lichaam openen. Als een hartinfarct de klaarblijkelijke doodsoorzaak is, dan kunnen wij de nodige voorbereidingen treffen. Wij halen alles er dan in blokdelen uit."

Blokdelen? "Dat is een vakterm. Je kunt lichaamsdelen er in situ uithalen, maar ook in blokdelen. Dat laatste houdt in dat je hart en longen, lever, maag, mild en pancreas, de nieren en de blaas er als 'blokken' uithaalt. In situ betekent dat alle organen er in één keer uitgehaald worden." Als ik op dat laatste ongelovig reageer en veronderstel dat het in situ verwijderen een nogal agressieve bezigheid is, ontkennen de obductie-assistenten dat bijna verontwaardigd. Lucassen: "Dat gaat heel netjes. Ik zeg altijd dat je je een obductie voor moet stellen als een niet-steriele operatie. We maken alles natuurlijk wel goed schoon, maar we desinfecteren niet de hele kamer. Het instrumentarium wordt met alcohol gereinigd. We staan er hetzelfde bij als de assistenten van de o.k. (operatiekamer, MS). Toch is er verschil: bij ons kan de clinicus, de arts die de obductie aangevraagd heeft, zo binnen komen lopen. Hij moet alleen een andere jas aantrekken en zijn schoenen verwisselen voor sloffen. Op een o.k. kun je natuurlijk niet zomaar binnenwandelen en vragen: 'Hoe gaat het hier?'" De kans dat met deze methode de bacteriën van de ene overledene op de andere overgaan en zo de diagnose nadelig beïnvloeden, is niet denkbeeldig, maar zowel Lucassen als Schermer achten haar bijzonder klein. Schermer: "De patiënt is toch al dood, dus veel kwaad kan het niet." Lucassen: "Bovendien hebben wij hier in Tilburg drie tafels, dus dan moeten het meer dan drie patiënten zijn. Na elke obductie gaan we even met een sopje over die tafel heen. We poetsen na met alcohol voordat er een volgende overledene op die tafel komt."

Obductie-assistent is een typisch voorbeeld van een beroep waarin je niet dagelijks collega's ontmoet. Schermer: "Het is een vrij solistische functie. Veel mensen zitten alleen in een mortuarium. Ik ben niet vanaf het begin (1986, MS) bij Vesalius, maar ik vermoed dat de vereniging daarom is opgericht. Je hebt er toch wel behoefte aan om met collega's te praten. In het ziekenhuis kan dat niet."

Hoewel de dood voor verpleegkundigen geen onbekend verschijnsel is, hebben velen er geen idee van wat zich tijdens een obductie afspeelt. Lucassen: "Niet allemaal hebben ze tijdens hun opleiding een obductie bij hoeven wonen. Vroeger was dat verplicht, maar tegenwoordig niet meer." Vesalius voorziet daarom in een behoefte. De vereniging organiseert twee keer per jaar een symposium, gelegenheden waar men elkaar ontmoet en vrijuit kan praten over het werk. Lucassen: "Ik kan hier niet tegen een verpleegkundige zeggen: 'wat ik vanmorgen toch weer heb meegemaakt...'" Terwijl hij ervaringen heeft die hij best met iemand zou willen delen. "Als je een vreemd ziektebeeld tegenkomt of een anorisma (slagaderlijke bloeding, MS), als je dat ziet: een brok stolsel van bijna een liter."

Schermer: "Je gaat niet op een verjaardag vertellen wat voor werk je doet. Als je het zegt, deinzen de meeste mensen even terug en dan zie je ze een vreemd gezicht trekken. Zo van: doe jij dát werk? Pas als je er iets over vertelt, komt er wel een beetje begrip. Maar in eerste instantie is het toch zoiets van 'nou...'. Dat kan ik me ook wel voorstellen, want een heleboel mensen houden de dood toch liever buiten de deur."

Schermer en Lucassen zijn als vanzelf in het beroep gerold. Schermer: "Ik werkte in het ziekenhuis van Deventer bij de spoedeisende hulp. Toen ik meer wilde gaan werken zei de personeelsconsulente dat er voor het mortuarium iemand gezocht werd. Eerst vond ik dat niets voor mij, maar ik was, net als heel veel mensen, toch een beetje nieuwsgierig. Dus ik ben daar eens gaan praten en ze hebben me het laten zien. Daardoor werd m'n interesse gewekt. Je ziet toch iets van een lichaam wat je normaal niet ziet. Je ontdekt hoe het functioneert. Daar verwonder ik me nog steeds over. We vinden het altijd maar heel normaal dat onze armen en benen bewegen, maar het is toch een wonder."

Lucassen werkte al vanaf zijn zestiende voor een begrafenisonderneming en was daardoor niet onbekend met mortuaria. "Als je een overledene had waarbij de pacemaker verwijderd was, zag je zo'n incisie. Daar werd ik toch wat nieuwsgierig van. Toen zei zo'n obductie-assistent: 'dat lijkt me nou echt iets voor jou, misschien komt er binnenkort een vacature vrij, zal ik je dan waarschuwen?'" Hij is door een vriend van hem in de 'begrafeniswereld' terechtgekomen. "Een vriend van mij had een begrafenisonderneming en die vroeg of ik bij hem wilde werken." Waar zijn (jeugdige) interesse voor het onderwerp vandaan komt, kan hij niet zeggen. "Dat vind ik moeilijk, iedereen ziet wel eens zo'n begrafenisstoet voorbij rijden. Ik ook. Dat vond ik er dan zo mooi verzorgd uitzien. Ik wilde daar mijn steentje wel aan bijdragen. Mijn vrienden zeiden: 'ieder z'n vak, die mensen moeten er ook zijn, maar het is niets voor mij'." Schermer: "Dat hoor je heel vaak."

Van elke overledene die de obductie-assistenten binnenkrijgen wordt nagegaan of obductie ook daadwerkelijk vereist is. Schermer: "Als de patholoog heeft gezegd dat we de patiënt alvast open mogen maken, dan snijden wij hem open. Het eerste wat je dan ziet is bloed, vet en weefsel. Ook krijg je de borstkas en de darmen te zien." Die laatste zien er bij iedereen weer anders uit. Bij de een heb je veel vet en vocht en bij de ander weer weinig." Lucassen: "Soms zijn ze helemaal vergroeid door vorige operaties." Schermer: "Ik vind het er allemaal zo kunstig uitziet, daar verbaas ik me iedere keer weer over. Als je kijkt naar zo'n hart: dat het dat altijd maar weer doet. Ik loop binnenkort de marathon van Rotterdam, ik vind het logisch dat je dan af en toe een pijntje voelt. Als je die darmen ziet en kijkt naar wat je allemaal eet: het is een wonder dat het er allemaal door kan. Het is dat ik toch al geen behoefte aan roken en drinken heb, maar als je van die vergrote levers hebt gezien, wil je dat helemaal niet meer."

Wat obductie-assistenten te zien krijgen, is niet altijd even fris. Lucassen: "Sepsis-patiënten hebben allerlei ontstekingen bij elkaar." Het woordenboek vertaalt sepsis als rotting, bederf als gevolg van een algemene infectie. Lucassen: "Die hebben soms pus-pockets." Schermer grijpt in: "Maar je moet er niet een te gruwelijk verhaal van maken, want dat is juist niet de bedoeling van ons beroep." Lucassen: "Ik wil erbij zeggen dat je nooit zomaar een obductie gaat plegen. Eerst controleren we óf iemand wel geobduceerd moet worden en daarna kijken we of het een lichaams- of een schedelobductie moet zijn." Schermer: "Heel soms komt het voor dat mensen ons met slagers vergelijken. Dan word ik kwaad. Onze werkwijze heeft daar niets van weg. Bovendien werken wij met mensen, die mag je niet met dieren vergelijken."

Obductie-assistenten hebben een beroep waar andere mensen nachtmerries over hebben. Schermer droomt er ook wel eens over: "Het is typisch, maar als ik gewoon aan het werk ben, heb ik nergens last van; terwijl ik als ik een tijdje vrij heb nogal eens droom dat ik een lichaam aan het obduceren ben dat nog blijkt te leven. Dat is niet leuk, maar het is ook niet direct een nachtmerrie. Het hoort gewoon bij het verwerken van wat je doet. Wij hebben natuurlijk geen alledaags beroep."

Door haar werk is Schermer anders tegen het leven aan gaan kijken. "Ik ben veel zuiniger geworden op m'n eigen kinderen. Je komt hier natuurlijk ook wel eens een kind tegen. Het heeft mij kwetsbaarder gemaakt. Ik word dagelijks geconfronteerd met de dood. Andere mensen lezen in een overlijdensadvertentie dat iemand door een ongeluk overleden is, maar wij zíen het. We zíen die mensen daar liggen en moeten ermee aan het werk. Als ik 's middags over de weg naar huis moet waar 's morgens iemand verongelukt is, rijd ik wel even anders." Lucassen merkt daar minder van. "Als ik naar huis ga, laat ik m'n werk achter me. Misschien vertel ik er wel iets over, maar ik heb er geen slapeloze nachten door." Schermer: "Die heb ik ook niet, maar jouw houding heeft ook met je leeftijd te maken. Toen ik jonger was, ging ik er ook anders mee om. Mijn kinderen zijn nu op een leeftijd waarop er relatief veel ongelukken gebeuren. Dan ga je er toch anders tegen aan kijken."

Ook haar visie op de dood is veranderd. "Ik denk nu dat het na de dood helemaal afgelopen is. Dan is het over en sluiten. Voordat ik dit werk deed, zag ik natuurlijk ook wel eens overledenen, maar dan zijn ze keurig opgebaard en zie je ze maar even. Nu ben ik een hele dag met zo iemand bezig." Lucassen: "Een mooie overledene bestaat niet." Schermer is het niet met hem eens: "Toch vind ik dat sommige kindjes, vooral baby's er heel vredig en mooi bij kunnen liggen. Die hebben een hele andere uitdrukking dan iemand van tachtig. Ik vind het tegenstrijdig: een kind hoort niet dood te gaan, maar ze hebben dat vredige over zich. Bij ouderen zie je een heleboel meer op een gezicht. Aan sommige mensen in het mortuarium kan ik zien dat ze een bijzonder iemand zijn geweest. Terwijl ik zo iemand helemaal niet ken en als ik dan later de overlijdensadvertentie lees, wordt dat beeld bevestigd."

Hun dagelijkse contact met de dood, maakt niet dat ze er privé zakelijker mee omgaan. Schermer: "Laatst is een oom van mij overleden en omdat ik toch wat meer weet, heb ik m'n tante geholpen. Ik heb niet gemerkt dat ik er zakelijker mee omging. Ik was blij dat ik wist hoe ik haar kon helpen. Mijn verdriet was daardoor misschien wel intenser." Anderzijds laat hun privéleven hen ook tijdens het werk niet altijd met rust. Schermer: "Ik was een jaar of zeventien toen mijn oma, met wie ik een hele goede band had, overleed, dat was mijn eerste aanraking met de dood. Ik heb vaak dat oudere mensen me herinneren aan mijn oma. Dat vind ik niet erg, dat hoort bij de verwerking."

Dit artikel verscheen eerder in Doodgewoon 17.
Terug naar archief...